Een van mijn eerste klussen als schrijver was de social media van Jan Cremer bijhouden. Ik schreef er destijds - in 2011 - het volgende verhaal over. Jan Cremer heeft me veel geleerd en ik hield van hem.
Ik Jan Cremer
door Elfie Tromp
Jan Cremer is de enige schrijver die mijn vader wil ontmoeten. Als ik hem vertel over mijn nieuwe opdracht – de social media van Jan Cremer bijhouden – is hij even stil.
‘Kan jij dat dan?’ vraagt hij.
Het Letterkundig Museum heeft me ingehuurd als copywriter. Ik moet citaten uit Jans eerste twee boeken gebruiken. De ruwe, rebellerende schrijver spelen. Het is de eerste goedbetaalde opdracht sinds ik me heb ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Dat is drie jaar geleden.
Hyves, facebook en twitter. Elke dag minimaal twee berichten per site, reageren op volgers en gesprekken gaande houden. Cremer style.
Ze had keiharde tieten, stevig vlees en het schaamhaar was nog hard en kroezig. Ze was ook erg aardig - Goeiemorgen, facebook!
Dat is mijn eerste statusupdate op 28 oktober 2011. 15 likes, 21 reacties. Geen slechte score. Na de eerste week exploderen vriendschapsverzoeken. Elke dag accepteer ik er zo’n 200, tot de website begint te haperen.Hyves gaat ook goed. Al snel heb ik een vaste groep reaguurders die me proberen te overtroeven in spitsvondigheid, gore rijmpjes of grofheid. Het Letterkundig Museum is tevreden. Omdat hun website in mijn biografie-pagina vermeld staat, krijgen ze elke dag tientallen bezoekers extra. Of er ook daadwerkelijk meer mensen naar het museum gaan, weet ik niet.
Schijten is ongetwijfeld een van de prettigste dingen van het leven.
Het eerste deel van mijn loon komt binnen. Ik neem mijn vriend mee uit eten. We worden zo dronken, dat ik de eerste drie gangen uitkots voordat de vierde op tafel verschijnt. Ik vraag een doggybag voor het toetje.
Ik heb gisteren over Remco Camperts' schoenen heen gekotst na drie screwdrivers teveel. Vurrukuluk!
Mijn vader belt me. Wanneer hij Jan mag ontmoeten.
‘Hij zit in Italië, pap’, zeg ik. ‘Het is olijvenoogstseizoen.’
Charlotte Mutsaerts bevriendt me. En Thomas van Aalten, Abdelkader Benali, redacteurs van De Bezige Bij, Peter Klashorst en Xaviera Hollander. Tim Krabbé post op mijn wall: ‘Ha pik. Jij ook hier?’
Vooral zwart-witfilmpjes van hits uit de jaren zestig scoren goed. Alle oude lullen leven op en ratelen over hun toetsenbord. Ze willen allemaal met mij chatten. ‘Ha Jan, weet je nog die avond in Brussel? We aten geflambeerde kreeft en Ton stond op tafel. Wat hebben we gelachen. Hoe gaat het nu met je?’
De beste schrijvers van Nederland zijn Hermans, Van ’t Reve en ik zelf, ik zelf ben de beste.
Omdat ik met de social media van Jan eindelijk goed verdien, hoef ik geen kloteklusjes meer aan te nemen: geen achterflapteksten schrijven, geen advertenties met hoge Google-vindbaarheid in elkaar flansen, geen persberichten voor ‘innovatieve housefeesten’ bedenken. Ik kan me naast Jan eindelijk concentreren op mijn eigen werk. Korte verhalen. Hard en raak. Spanning en sensatie, maar dan vertelt door een meisje van nu. Ik stuur het naar uitgeverijen en literaire tijdschriften.
…wil ik u mededelen dat ik bedoelde afwijzing niet au serieux neem en heb dan ook met uw brief mijn reet afgeveegd - aan ministerie Kunst
De eerste afwijzing heb ik in december al binnen. ‘Wij menen dat uw bijdrage niet in aanmerking komt voor plaatsing in het Maandblad,’ aldus Hollands Maandblad, met ‘de meeste hoogachting en vriendelijke groet.’
‘Can’t win ‘em all’, zeg ik en ik verfrommel de brief.
Al snel volgen er meer. Ook de uitgeverijen lusten mijn werk niet. Ik pas niet in het fonds, de markt is overvol of het is volgens hen niet geschikt voor publicatie.
De dankbetuigingen voor Jan komen via alle digitale kanalen binnen. Die beantwoord ik meestal voordat ik ga slapen. Ik word er rustig van om in mijn slaapshirt met de laptop op schoot complimenten te incasseren: ‘Dankjewel Jan, door jou ben ik motor gaan rijden.’
Ik was een moeilijk mens, een beestmens, maar ergens in mijn lichaam school de Ruwe Bolster met de blanke Pit.
Ik fiets naar de supermarkt als ik word gebeld. Het is Jacques, van het Letterkundig Museum.
‘We hebben klachten gekregen. Van Charlotte Mutsaerts en Babette.’
‘Babette wie?’
‘Babette Cremer’, verduidelijkt Jacques. ‘Ze vinden je seksistisch en achterhaald.’
‘Maar de mensen vinden het leuk’, zeg ik.
‘Kun je morgen naar kantoor komen? Dan kunnen we het er met Jan en Babette over hebben.’
Ik hang op. Bel dan mijn vader.
‘Ik ga Jan ontmoeten’, zeg ik.
‘Godverdomme’, zegt hij.
Ik ben anti-kunst, ik zeg niet: ik dien de kunst, ik zeg: ik dien de poen.
Jacques kantoor is vol. Opgerolde, vergeelde posters staan in rijen naast een uitpuilende archiefkast. Boeken liggen in slordige stapels op en rond zijn bureau. Jan en Babette zijn er al. Ze zitten op klapstoeltjes achter een scheve tafel. Ik steek mijn hand uit. Jan schudt hem. Grote klauwen. Babette slaat haar armen over elkaar en knikt me toe.
‘Zo, dus jij doet mijn twatter’, zegt Jan.
‘Je wat?’ vraag ik.
‘Twatter’, zegt Jan nog eens.
‘Onder andere’, zeg ik.
Jacques sjort zijn bureaustoel door de troep en komt bij ons zitten.
‘We zijn dankbaar voor wat je tot dusver hebt gedaan, Elfie’, zegt hij, ‘maar het mag wat ingetogener.’
‘Wat jij schrijft is niet des Jans’, zegt Babette.
‘Ik gebruik citaten uit zijn boeken’, zeg ik.
‘Mensen raken ervan in de war’, zegt ze.
‘Wat ik dus niet snap’, zegt Jan, ‘is dat jij doet alsof je mij bent, maar dan ben je niet.’
Ik kijk naar Jacques. Die knikt wat. Babette veegt een lok van haar voorhoofd.
‘Je doet me na.’
‘Zie het als eerbetoon’, zeg ik.
‘Maar ik ben de enige echte Jan Cremer.’
‘Jullie snappen niet hoe social media werkt’, zeg ik. ‘Het is juist goed als mensen er iets van vinden. Wil je dan online een saaie lul zijn? Je bent toch ook geen saaie lul in het echt?’
‘Wat voor soort lul hij heeft, gaat jou niks aan’, zegt Babette. ‘Dus je hoeft het ook niet op het internet te zetten.’
‘We hebben besloten dat het beter is als Babette vanaf nu Jans onlinezaken waarneemt’, zegt Jacques. ‘We bedanken je voor je komst.’
Wijven die met gespreide benen op ’n krukje zitten, en waar je muntstukken in de grote kut mag mikken.
Ik sta al bij de lift als ik me omdraai en terugloop. Babette lacht hard. Als ik in de deuropening sta, valt ze stil.
‘Mag ik een handtekening voor mijn vader?’ vraag ik.
Ik zoek een papiertje in mijn zak. Ik vind de verfrommelde bon van het restaurant waar ik met mijn vriend heb gegeten. Jan ondertekent hem met zijn Parker-pen. Ik stuur het bewijs naar mijn vader. Hij belt me twee dagen later terwijl ik de post sorteer: drie afwijzingen en een rekening.
‘Heeft hij je echt mee uit eten genomen?’, vraagt mijn vader. ‘Vijf gangen en een fles Clicquot?’
‘Echt’, zeg ik. ‘Het was heel gezellig. Hij was onder de indruk van mijn werk. Hij gaat me helpen een uitgeverij te vinden. Ik ga een boek schrijven.’
‘Toe maar’, zegt mijn vader. ‘Kan jij dat dan?’
Wat een _twat_, die Babette. En Jan liet dat gebeuren! Inzichtgevende herinnering, Elfie. Dankjewel
Genoten van je verhaal!
Mijn moeder heeft op een geheel andere manier iets soortgelijks meegemaakt met Jan Wolkers. Bij wijze van eerbetoon maakte ze vier portretten van hem voor haar afstuderen aan de vrije academie. Vier portretten in allerlei stijlen, waaronder één gemaakt van koeienvlaaien (zoals Jan Wolkers zelf ook deed). Vooral dat portret was ontzettend goed gelukt: grof, donker, veel beweging en de gelijkenis was treffend. Het enige wat Jan zei toen hij het zag, was: ‘Je hebt me nagedaan, dat was mijn idee.'